Imamopleidingen

In 1983 kwam een commissie onder leiding van de onlangs overleden islamoloog Jacques Waardenburg al tot de conclusie dat een imamopleiding in Nederland gewenst was. Gewenst, omdat de meeste moskeeën weliswaar over een imam beschikten, maar deze waren volgens de commissie niet genoeg ingespeeld op de Nederlandse situatie. Ze spraken de taal niet of nauwelijks en hadden onvoldoende kennis van de Nederlandse samenleving en de positie van moslims in Nederland. Meer dan 30 jaar en heel wat moties, rapporten, commissies en (aanzetten tot) opleidingen later leeft die wens nog steeds. Een overzicht.

Relatie met integratie
De discussie in Nederland over een door de staat gefinancierde imamopleiding begon in het begin van de jaren tachtig '80. Het debat spitste zich toe op de door de politiek aan het integratiebeleid gerelateerde vraag of en hoe een imam die voor een beperkte tijd in Nederland verblijft en dus de Nederlandse taal en samenleving nauwelijks kent, in staat is om vooral latere generaties gelovigen in de westerse context, bij te staan. Een Nederlandse opleiding zou volgens voorstanders imams kunnen opleiden die verbindingen kunnen leggen tussen de islamitische theologie en cultuur en het dagelijkse leven als moslim in de Nederlandse samenleving. Doel was om imams, maar ook geestelijk verzorgers en leerkrachten op te leiden die, als nieuw islamitisch intellectueel kader, een belangrijke bijdrage zouden kunnen leveren aan de emancipatie en sociale integratie van de moslimgemeenschap in Nederland.

Dit idee werd begin jaren ’80 voor het eerst verwoord door de commissie-Waardenburg, die een essentiële taak voor de overheid zag in het verschaffen van voorzieningen voor moslims, maar ook het belang van particulier initiatief benadrukte. Verschillende kabinetten droeg deze visie daarna ook uit. In 1994 werd een motie aangenomen van het Kamerlid Mulder-van Dam (CDA). Daarin verzocht zij de regering uit te zoeken of, en zo ja hoe de noodzakelijke voorwaarden geschapen konden worden om de islamitische gemeenschap in Nederland zelf in de gelegenheid te stellen tot een opleidingsmogelijkheid voor islamitische geestelijken te komen. Belangrijke overweging daarbij was dat dit in het kader van het integratieproces wenselijk was.

Als direct resultaat van de motie volgden een serie door het ministerie van Onderwijs gefaciliteerde onderzoeken naar de haalbaarheid van een Nederlandse imamopleiding.

In de jaren '90 werd door het toenmalige Amsterdams Centrum Buitenlanders (ACB) de Stichting Bijzondere Leerstoel Islam (SBLI) opgericht. De SBLI haalde professor Mohammed Arkoun naar Nederland. Een belangrijk doel van de Leerstoel was een platform te vormen “ter bestudering van de islamitische godsdienst binnen de Nederlandse cultuur”. Arkoun pleitte direct vanaf zijn aantreden voor een Nederlandse imamopleiding. In een interview liet hij weten het onaanvaardbaar te achten dat vele Turkse en Marokkaanse moskeeën in Nederland imams hadden die in hun land van herkomst waren opgeleid en door hun land naar Nederland waren uitgezonden. Arkoun meende dat de Nederlandse staat zich met de zaak moest bemoeien en de imam-exporterende landen hun plaats moest wijzen: “De Nederlandse regering moet zeggen: wij voeren een politiek van integratie en wij gaan de imams zelf opleiden”. Arkoun droomde van “een theologische faculteit als broedplaats voor een typisch Europese vorm van islam, een werkplaats in de humanistische traditie, ook en vooral in het land van Erasmus.”

In 1996 verscheen het verkennende onderzoek Imamopleiding in Nederland: Kansen en Knelpunten van Nico Landman en het in 2003 door de Adviescommissie Imamopleiding uitgebrachte rapport Imams in Nederland: wie leidt ze op? (commissie de Ruijter).

De overheid koos tot het begin van dit millennium - analoog aan de opvatting van Landman - voor een afwachtende rol.  Initiatieven voor een Nederlandse imamopleiding moesten gelet op de scheiding van Kerk en Staat komen van moslimorganisaties zelf. Bovendien eiste de overheid dat deze organisaties in al hun verscheidenheid een representatief orgaan zouden formeren, dat het draagvlak voor zo’n opleiding zou kunnen garanderen; een knelpunt dat Landman centraal stelde in zijn verkennende onderzoek.

Van integratieperspectief naar veiligheidsoverwegingen
In haar artikel ‘Dossier imamopleiding: het Nederlandse ‘imamopleidingsdebat in historisch perspectiefanalyseert Welmoet Boender hoe de wens van de overheid om tot een imamopleiding in Nederland te komen soms verweven is of juist op gespannen voet staat met zaken als gebrekkige integratie van latere generatie moslims, angst voor de (gewelddadige) islam en veiligheidsproblemen. Zij stelt dat er al vanaf begin jaren ’90 grote bezorgdheid heerst over de vraag of publieke uitingen van de islam wel verenigbaar zijn met waarden die als kernwaarden van de Nederlandse identiteit worden gezien: de gelijkheid tussen mannen en vrouwen, de autonomie van het individu en de waarde van de liberale democratie.

Deze angsten werden na 9/11 extra gevoed door negatieve uitspraken van de Rotterdamse imam Khalil El-Moumni (zie ook islamdebat) over homoseksualiteit en over Europeanen en door NOVA uitgezonden preken van imams van het comité Ahl as-Sunnah met fragmenten waarin het Palestijnse martelaarschap werd verheerlijkt, vrouwen werden opgeroepen zo veel mogelijk thuis te blijven en overspel zou moeten worden bestraft met steniging voor de vrouw of geseling voor de man en de vrouw. Incidenten met imams bevestigden de zorgwekkende berichten uit de media waarin zij werden beschreven als ofwel passief geïsoleerd en conservatief, ofwel radicaal en actief gesegregeerd, dus hoe dan ook niet voorbereid op hun taak om moslims te integreren in de Nederlandse samenleving.

Ook de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD: voorloper van de AIVD) deed een duit in het zakje. De Dienst meldde in het rapport De politieke islam in Nederland uit 1998:

‘De eigen voorlieden, de imams in het bijzonder, hebben vaak geen bruikbare antwoorden [op de specifieke vragen waarmee moslims in de diaspora worstelen] omdat zij hier doorgaans slechts tijdelijk verblijven en het hun aan kennis van de Nederlandse samenleving ontbreekt. In de praktijk blijken radicale of ultraorthodoxe moslimleiders soms dankbaar in te spelen op de bestaande angsten en onzekerheden, teneinde aanhang te verwerven’.

De vooral na 9/11 sterk toegenomen vrees voor radicalisering maakte de roep om een imamopleiding in Nederland vanuit de politiek steeds luider. Daarbij lag de focus volgens Boender op het voorkomen dat jongeren zich zouden vervreemden van de Nederlandse samenleving en zich in hun zoektocht naar de ‘echte’ islam zouden laten leiden door radicale predikers, in moskeeën, tijdens huiskamerbijeenkomsten en zeker ook op het internet. Het veiligheidsmotief werd daarmee de belangrijkste leidraad voor de onderbouwing van het aansturen op een Nederlandse imamopleiding door de overheid. Nederland was volgens Arabist Maurits Berger in de ban van ‘radicale’ en ‘haatpredikende’ imams uit Syrië, Saudi-Arbië, Egypte en Libië, die in diverse moskeeën in het land opruiende taal uitsloegen die jonge moslims zou aanzetten tot geweld.

Tweede Kamerlid Mirjam Sterk stelde een streng toelatingsbeleid met screening van imams voor, waardoor deze radicale elementen buiten de deur gehouden konden worden. In april 2004 aanvaardde de Tweede Kamer een motie van Sterk waarin het kabinet werd verzocht de wettelijke eis te stellen aan imams die in Nederland wilden komen werken dat die ook in Nederland opgeleid moesten zijn. Haar motie werd aangenomen in de Kamer, maar was volgens minister Donner (CDA) onuitvoerbaar zolang er geen Nederlandse imamopleiding bestond. Een motie van Wouter Bos (PvdA) om vanaf 2008 niet langer verblijfsvergunningen te geven aan buitenlandse imams en tot die tijd alleen tijdelijke verblijfsvergunningen  te verlenen verviel vanwege juridische onhaalbaarheid. Ondanks politiek wil, zat er weinig schot in de zaak. Ook de sinds 2001 verplichte inburgeringscursus hielp niet veel.

In 2005 kwam - ingegeven door de cruciale fase vlak na de moord op Theo van Gogh - minister Verdonk voor Immigratie en Integratie als eerste met concrete plannen voor een opleiding. Dat kon, omdat er twee representatieve organen werden erkend als formele dialoogpartners van de overheid én als Zendende Instantie voor islamitische geestelijk verzorgers voor de moslimgemeenschappen: het Contactorgaan Moslims en Overheid en de Contactgroep Islam (zie ook koepels). Door aan de erkenning van deze twee contactorganen een oproep te verbinden onder Nederlandse universiteiten om met voorstellen te komen voor imamopleidingsprogramma’s, bracht Verdonk het proces in een stroomversnelling.

Belangrijk onderdeel van de plannen was de oprichting van een Nederlandse imamopleiding in samenwerking met Diyanet. Aangezien bijna een derde van alle moskeeën in Nederland onder de vleugels van het Turkse Directoraat opereren lag dat voor de hand. Twee jaar later informeerde de minister de Kamer dat de samenwerking niet van de grond was gekomen. Een ander plan van minister Verdonk werd wel gerealiseerd: een imamopleiding aan een Nederlandse hogeschool (InHolland), die in samenwerking met islamitische organisaties moest worden opgezet.

Hoewel de aan Diyanet verbonden ISN weigerde te participeren in dit project omdat het bereikte theologische niveau in haar optiek onvoldoende was, stonden andere islamitische koepels zeker bij aanvang veel positiever tegenover deze hbo-opleiding. Dat gold vooral voor de Turks-Nederlandse Stichting Islamitisch Centrum Nederland en Milli Görus en in (veel) mindere mate voor de Marokkaans-Nederlandse UMMON en de Surinaamse World Islamic Mission (WIM), die eind 2005 gezamenlijk een intentieverklaring ondertekenden. Daarbij was een belangrijke afweging dat dit initiatief geen afbreuk zou doen aan de verrassende doorbraak tussen sjiitische en soennitische koepels op de conferentie in Elspeet op 21 februari 2005 (zie kader) om zelf tot een opleidingsinstituut te komen. In 2006 ging de opleiding van start, zonder deelname van Diyanet.­­­­­­­­­­­­­
 


 

KADER: Uitkomsten Elspeet: Artikel in het NRC van Froukje Santing (21/2/2005)

De vertegenwoordigers van de soennitische en shi'itische moslims in Nederland zijn nog enigszins beduusd van de verrassende doorbraak. Wat op grond van de grote verdeeldheid onder moslims in Nederland en hun culturele en etnische verscheidenheid tot voor kort onmogelijk leek, gaat toch gebeuren. Samen gaan deze twee hoofdstromingen in de islam, ongeacht het land van herkomst, een eigen onderwijsinstituut opzetten waar vanaf 2006 imams en islamitische theologen worden opgeleid. Het instituut krijgt zowel een hbo-afdeling als een academische poot. De zittende imams, die vrijwel allemaal uit het buitenland komen, moeten zich laten bijscholen. Dat gebeurt in samenwerking met bestaande universiteiten en de nog niet erkende islamitische universiteiten in Rotterdam en Schiedam.

Dat is de uitkomst van een tweedaagse conferentie het afgelopen weekeinde in Elspeet op de Veluwe. Op verzoek van het Contactorgaan Moslims en Overheid (CMO), dat uit soennieten bestaat, en de Shi'itische Islamitische Raad (SIR) debatteerden moskeebestuurders en islamdeskundigen uit binnen- en buitenland over de vraag wie die hbo- en academische opleiding moet gaan verzorgen en over welke kennis imams en islamitische theologen moeten beschikken. Tijdens de conferentie werd ook gesproken met universiteiten in Nederland die plannen hebben in die richting. De Vrije Universiteit heeft als enige universiteit 1,5 miljoen euro startsubsidie gekregen van het ministerie van Onderwijs. Het geld wordt gebruikt om een centrum voor islamitische theologie op te zetten. Wie die studie afrondt, kan imam worden, maar de VU ontkent dat zij specifiek imams gaat opleiden.

De moslimorganisaties zijn verbolgen over het feit dat dat het geld aan de VU is toegekend zonder dat zij geraadpleegd zijn. ,,Het CMO, waartoe de SIR binnenkort ook toetreedt, vertegenwoordigt 90 procent van de moskeeën in Nederland'', aldus CMO-voorzitter A. Tonca. Met een bliksembezoek zaterdag aan Elspeet poogde Minister Verdonk (Vreemdelingenzaken en Integratie) de kou uit de lucht te halen. De VU start een academische opleiding, aldus de minister, initiatieven voor de imamopleiding verwacht ze nog steeds van de moslimorganisaties zelf.

Verdonk wil dat die imamopleiding er uiterlijk is aan het eind van dit jaar, begin volgend jaar. Haast is geboden omdat de Tweede Kamer na de moord op de cineast Theo van Gogh, in november vorig jaar, verordonneerde dat vanaf 2008 alleen in Nederland opgeleide imams hier mogen prediken. De moslims in Elspeet vinden dat enige terughoudendheid van overheid en politiek met de inhoud van de islamitische opleidingen geboden is, aldus de slotverklaring. ,,We willen op dezelfde manier behandeld worden als christenen'', benadrukt Tonca.

Volgens D. El Boujoufi, vice-voorzitter van de Unie van Marokkaanse Moslim Organisaties in Nederland (UMMON) heeft de druk van de Tweede Kamer wel een handje geholpen om tot een gezamenlijk initiatief te komen, maar maken ook de moslims in Nederland zich zorgen over de geloofsoverdracht aan de nieuwe generatie moslims in Nederland, die Nederlands als eerste taal hebben. ,,Imams moeten hen kunnen bereiken, want anders gaan ze - met alle gevolgen van dien - op internet op zoek naar uitleg over hun geloof'', aldus El Boujoufi.

Moslima Anaan Al-Jazaeri van de SIR heeft nog een andere zorg. ,,Betrek ook vrouwen bij de nieuwe opleidingen'', bepleitte ze afgelopen weekeinde. Het is aan haar te danken dat in het curriculum van de nieuwe opleidingen gendervraagstukken aan de orde worden gesteld, en Nederlandse moslima's expliciet worden opgeroepen om islamitische theologie te studeren.


Opstelling Diyanet
Diyanet bleek later overigens wel geïnvesteerd te hebben om tegemoet te komen aan de wens dat imams beter op de hoogte zijn van de Nederlandse samenleving en cultuur, door hen cursussen over de taal en het land waarna zij worden uitgezonden aan te bieden heeft het Directoraat heeft de selectie en voorbereiding van uit te zenden imams verbeterd. Volgens Thijl Sunier en Nico Landman werft Diyanet daarnaast sinds enkele jaren onder in Nederland wonende jongeren van Turkse afkomst kandidaten die op internationale afdelingen van theologische faculteiten in Istanbul of Ankara willen studeren. De voorzitter van de ISN vertelde Landman en Sunier in 2014 dat op deze wijze inmiddels 23 jongeren uit Nederland een theologische opleiding hadden doorlopen, en dat drie van hen ook daadwerkelijk zijn aangesteld in een moskee in Nederland.

Aanvankelijk resultaat, snelle teloorgang
Als resultaat van de doortastendheid van minister Verdonk kreeg in 2005 de Vrije Universiteit (VU) in Amsterdam als eerste overheidssubsidies om Islamstudies te bieden aan moslimstudenten. Een jaar later bood Leiden een BA en een MA aan in de algemene opleiding Islamitische theologie. Daar ging men in het kader van de duplex ordo na een universitaire master islamitische theologie een ambtsopleiding voor imams ontwikkelen. Later wer er ook contatc gezocht met molsimorgnisaties, waaronder de Raad van Marokkaanse Moskeeën Nederland (RMMN) 

De imamopleiding aan de Hogeschool Inholland was onderdeel van de studierichting die drie uitstroomvarianten kent: imam, islamitisch geestelijk werker en islamitisch pedagogisch werker. Ook de Islamtische Universitiet Rotterdam (IUR) startte een - inmiddels door de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO) geaccrediteerde - bachelorsopleiding islamitische theologie. Het zag er allemaal veelbelovend uit.

Nu is er van deze initiatieven weinig meer over. In 2011 gaf Leiden aan de ambtsopleiding tot imam, vooral door een gebrek aan studenten niet voort te zetten en werd de opleiding Islamitische theologie omgezet in een meer algemene opleiding Islamstudies. Begin 2013 besloot het bestuur van de Hogeschool Inholland het programma stop te zetten omdat de studentenaantallen te klein waren en er teveel langstudeerders bleken te zijn en de opleiding dus simpelweg te duur was. Bestuursvoorzitter Doekle Terpstra liet in Trouw weten: 'We dragen de opgedane kennis over aan de islamitische koepelorganisaties waarmee we hebben samengewerkt. Misschien kunnen zij de studie elders onderbrengen.' 

Ook over de initiatieven die niet gestopt zijn is nogal wat te doen. De IUR verspeelt - ondanks de voor 6 jaar verlengde accreditatie -  steeds meer politieke credits door de uitspraken van rector Akgündüz. Dit heeft overigens niet direct gevolgen voor het aantal studenten. Navraag wijst uit dat de opleiding vooral door de breed gewaarde theologische kennis van de rector en andere docenten wel op enig draagvlak kan rekenen. Het initiatief aan de Amsterdam VU om tot een universitaire masterstudie te komen staat nog in de kinderschoenen, ondanks voortdurende politieke steun en onderschreven maatschappelijke urgentie. Aan het Centrum voor Islamitische Theologie van de faculteit der Godgeleerdheid van de VU worden onder andere mastervarianten Islamitische Geestelijke Verzorging en Islamitische Jeugdzorg geboden, maar een imamopleiding is er nog altijd niet. Er zijn wel plannen om de draad samen met moslimkoepels weer op te pakken.

Terug bij af; waarom?
In 2015 zijn we dus bijna weer terug bij af. Volgens Maurits Berger is de belangrijkste reden daarvoor een gebrek aan animo bij moslimjongeren met academische ambities en potenties: ‘Hoewel deze jongeren, meer dan hun ouders, enorm bezig zijn met islam, kiezen zij niet voor een slecht betaalde baan met laag aanzien als imam. Hun keuze valt op rechten, medicijnen en business administration. Islam doen zij er bij met avondcursussen’. Hij stelt dat de mindere goden die de opleidingen wel volgden onvoldoende bagage hadden om stageplaatsen of banen bij moskeeën te krijgen.

Berger betoogt verder dat beslissing om te komen tot imamopleidingen in Nederland vreemd genoeg werd genomen door de Nederlandse overheid, en niet door de moslimgemeenschap in Nederland. Gek, zegt hij, want je zou verwachten dat moslims dit zelf willen, en vervolgens dan ook zelf regelen, vooral omdat de overheid dat vanwege de scheiding van Kerk en Staat helemaal niet mag doen. Maar ook begrijpelijk, want de moslimgemeenschap kon vanwege interne verdeeldheid geen consensus op dit terrein bereiken, en de overheid had grote zorgen over toenemende radicalisering onder moslimjongeren.

Volgens Berger is er vanuit de hogeschool en de universiteiten hard gewerkt om van de imamopleiding een succes te maken, maar werd er door de moslimgemeenschap en de moskeeorganisaties afstandelijk, soms argwanend, en vaak wat schamper naar gekeken. Er waren talloze vragen: waren de docenten wel allemaal moslim? Wilde zo’n universiteit of hogeschool zich nu ook al de islam toe-eigenen? En het haalde toch bij lange na niet het niveau van gerenommeerde opleidingen in Medina, Damascus of Caïro? Kortom: de imamopleidingen moesten zich eerst maar bewijzen. Op zich te begrijpen, maar die tijd konden de universiteiten zich niet permitteren, stelt Berger.

Differentiatie in eigen mogelijkheden
De blijvende scepsis en verschillende belangen en meningen binnen de islamitische ‘zuil’ spelen inderdaad een prominente rol. Dat heeft meerdere redenen. De Nederlandse grondwet geeft gelovigen de vrijheid om als ze geen religieuze voorgangers en onderwijzers uit Nederland kunnen halen, die van uit het buitenland te halen of in het buitenland te laten opleiden.

Voor Turks-Nederlandse moslims is het imamaanbod daardoor relatief goed op orde. De imams die via het Turkse Presidium voor Geloofszaken (Diyanet) hier voor gemiddeld vier jaar in de 144 moskeeën van de ISN worden aangesteld mogen dan geen woord Nederlands spreken en weinig binding hebben met de Nederlandse samenleving, ze worden ‘normaal’ betaald en beschikken over de theologische kennis die door hun achterban wordt gevraagd. Veel Turkse jongeren beheersen hun moedertaal bovendien (nog) voldoende om de vrijdagpreek te volgen. Door de directe banden met Turkije ontkomen deze pendelimams er echter niet aan om - zeker nu de bemoeienis van het land van herkomst steeds meer wordt geproblematiseerd - door de buitenwacht als belangrijke vehikels van Erdogans’ lange arm te worden gezien.

De imams van de Stichting Islamitisch Centrum Nederland (SICN) zijn gewild door hun a-politieke inslag en kwalitatief hoog aangeslagen eigen imam-opleiding, die grotendeels ook in Nederland wordt aangeboden. Zij maakten overigens wél gretig gebruik van de mogelijkheden van InHolland; niet zozeer voor het verkrijgen van theologische kennis, maar vooral om de pedagogische capaciteiten en het inzicht in de sociaal-maatschappelijke context op een hoger peil te brengen via een verkort opleidingstraject. Ook een andere omvangrijke Turks-Nederlandse moslimkoepel, Milli Görüş, heeft zoals gezegd actief in het InHolland-traject geparticipeerd.

Voor Marokkaans-Nederlandse moslims ligt dat anders. Hoewel zij via de enige grote koepel, de Unie van Marokkaanse Moslimorganisaties in Nederland (UMMON), al eerder dan hun Turkse broeders zaken probeerden te doen met het moederland om een imamaanbod op poten te zetten, lukte het door verschillen van mening over de vorm (waaronder de formele status en titel) en de mate van bemoeienis nooit om dat collectief te regelen. Daar komt bij dat hun eigen structuren veel minder hiërachisch en georganiseerd zijn. De wens van elk bestuur om zelf te bepalen welke imam er in welke moskee preekt is daarmee weliswaar realiteit geworden, maar - los van de extra voorgangers die al jarenlang tijdens de Ramadan in worden gevlogen - zonder (mede)financiering vanuit Marokko. 

Wel is altijd meegedacht over een opleiding voor imams in Nederland. Na aanvankelijke steun gaf de UMMON in 2010 aan dat de bij de hogeschool in Diemen afgestudeerde imams bij hen niet aan de slag konden. Hoofdreden was hun vermeende gebrekkige theologische kennis. Binnen de Marokkaans-Nederlandse islamitische structuren is geen eigen opleiding voorhanden. Daarna gevraagd ziet UMMON-voorzitter Mohamed Echarrouti voor theologische vorming vooral heil in samenwerking met gezaghebbende islamitische instituten in Marokkko, zoals Dar al-Hadith in Rabat en Dar al-Quran of de universiteit al-Qarawiyyin, beiden in Fes. In combinatie met een specifieke opleiding die inzet op pedagogische vaardigheden en op kennisvergaring over de sociaal-maatschappelijke situatie hier, is een mooie mix volgens hem realiseerbaar. Dat zou wat Echarrouti betreft bijvoorbeeld via de VU kunnen. Of daar studenten voor te porren zijn, zal onder meer afhangen van hun toekomstperspectieven. Die worden automatisch groter als de import van imams uit Marokko en Turkije terugloopt.

Ook het Contactorgaan Moslims en Overheid (CMO) gaf onlangs aan veel te zien in een masteropleiding waarbij samenwerking met buitenlandse universiteiten wordt gezocht voor de theologische vorming. Het contactorgaan wil een profiel samenstellen voor een universitaire imamopleiding dat op de arbeidsmarkt aansluit. De urgentie voor de 3e en 4e generatie van een imam die zowel op theologische als sociaal-maatschappelijke vragen in het Nederlands antwoord kan geven,  is volgens voormalig woordvoerder Yassin Elforkani evident, vooral bij het tackelen van actuele thema’s als ‘radicalisering’ en ‘gewelddadig extremisme’. Elforkani liet tegenover Trouw weten dat hij vreest dat Nederland de grip op haar moskeeën zal verliezen. Volgens hem zit dertig tot veertig procent van de moskeeën zonder eigen imam. Hij vreest nu meer inmenging door Marokko of Saudi-Arabië.

Vooruitblik
Om vanuit de gezamenlijke wens meer imams in Nederland op te leiden en aan de slag te krijgen, zal de samenwerking tussen moslimorganisaties onderling en met Nederlandse onderwijsinstellingen verbeterd moeten worden. Dat hebben de ervaringen die zijn opgedaan in Elspeet en met Inholland en de Universiteit Leiden wel geleerd. De vraag is of die bereidheid er wel is en of de inhoudelijke eisen, belangen en organisatiegraad niet te ver uiteenlopen. Kiezen voor een opleiding per koepelorganisatie – analoog aan het advies van de commissie de Ruijter uit 2003 - lijkt hoe dan ook te kostbaar. Een duplex-ordo constructie in samenwerking met (universitaire) opleidingsinstituten in binnen- of buitenland lijkt daarom de meest voor de hand liggende optie. Daarbij is het van belang dat jongeren een volwaardigere plaats in de besturen van moskeeën en moskeekoepels krijgen om deze organisaties moderner en efficiënter te maken.

Een ander belangrijk knelpunt blijft het arbeidsperspectief en de betaling. Zolang imams worden ingevlogen is er geen werk voor polderimams. Bovendien verhoudt het salaris dat de meeste imams nu ontvangen zich niet tot dat van een afgestudeerde hbo-er of academicus. En het is zeer de vraag of Nederlandse moskeebezoekers daar voldoende in willen of kunnen bijdragen. Subsidiëring vanuit het buitenland zal - ondanks de scheiding van Kerk en Staat - direct politiek worden uitgemolken.

Hoe je er ook naar kijkt; een imamopleiding in Nederland heeft alleen kans van slagen als de import van imams langzaam maar zeker wordt teruggebracht en hier geschoolde polderimams echt een kans krijgen. Maatschappelijke breed gedragen initiatieven zijn broodnodig; misschien uiteindelijk niet in eerste instantie vanuit integratie- en veiligheidsperspectief, maar vooral vanuit de behoeftes van moslimjongeren en bekeerlingen zelf.

Voor een uitgebreide evaluatie van de imamopleidingen in Leiden, Utrecht en Diemen: zie hier. De opleiding islamitische theologie aan de IUR is voor de komende 6 jaar weer geaccrediteerd door de NVAO.

Hieronder twee links naar uitzendingen van de Moslim Omroep over imamopleidingen:​

http://www.npo.nl/mo-doc-welke-opleiding-voor-onze-imams/18-10-2014/VPWON_1233297

http://www.npo.nl/mo-doc-welke-opleiding-voor-onze-imams/25-10-2014/VPWON_1233298


Meer artikelen over onderwijs

 


Op dit gedeelte van de site een overzicht van de wijze waarop moslims zich in Nederland georganiseerd hebben. Kijk voor de overzichtspagina hier.

   

De achtergrondartikelen op deze site zijn geschreven door Roemer van Oordt en Ewoud Butter. De informatie op deze site is 'work-in-progress' en wordt geregeld aangevuld en indien nodig gecorrigeerd. Heeft u opmerkingen of aanvullingen, mail deze dan naar info@polderislam.nl
Laatste wijziging van deze pagina: 9 september 2015

 

Delen:


Gerelateeerde nieuwsberichten: