Scheiding van kerk en staat

Weinig beginselen roepen in Nederland zoveel verwarring en discussie op als dat van de scheiding van kerk en staat. Van oudsher wordt er onder verstaan dat de kerk niet mag regeren (geen theocratie maar democratie) en dat de staat zich niet met de inhoud van het geloof mag bemoeien. Ook mag de staat geen religies of religieuze stromingen bevoordelen of uitsluiten.

De laatste decennia wordt het beginsel ook van stal gehaald om religieuze uitingen uit het publieke domein te weren of om het faciliteren van de maatschappelijke rol van religieuze organisaties en instellingen aan banden te leggen.

Hierbij wordt geregeld verwezen naar het Franse laïcisme. In Frankrijk houdt de scheiding van kerk en staat niet alleen in dat kerk en staat zich niet met elkaar bemoeien, maar moet de publieke ruimte zo neutraal mogelijk zijn. Religie en religieuze uitingen moeten zich beperken tot kerk, moskee, synagoge, of thuis.

In 2004 werd de wetgeving in Frankrijk verder aangescherpt en werd het verboden om op basis- en middelbare scholen religieuze symbolen te dragen. Leraren en leerlingen mogen sindsdien geen keppeltje, kruis, tulband of hoofddoek dragen. Frankrijk was en is hierover nog steeds verdeeld: voorstanders stellen onder andere dat individuen op deze manier worden beschermd tegen sociale druk en godsdienstige intimidatie, tegenstanders vinden juist dat de vrijheid van godsdienst en de individuele ontplooiing door deze wetgeving worden beperkt.

In Nederlandse discussies over de scheiding van serk en staat leiden vergelijkbare overwegingen tot een paradoxale benadering waarin enerzijds religie en de uitingen daarvan tot de privésfeer dienen te worden beperkt, maar waarin aan de andere kant net zo stellig wordt verkondigd dat de overheid zich niet moet bemoeien met de inhoud van de geloofsovertuiging van burgers. Paradoxaal, omdat de neutrale houding van de overheid in Nederland juist een stevige basis legt voor de godsdienstvrijheid en op gespannen voet staat met het terugdringen van religieuze uitingen uit de publieke ruimte, zolang die natuurlijk niet strijdig zijn met wettelijke randvoorwaarden.

Verder laat de dagelijkse praktijk zien dat de neutraliteit van de overheid geregeld in het geding komt, bijvoorbeeld wanneer politici of bestuurders zich op z’n minst impliciet met de inhoudelijke invulling van religies gaan bemoeien.

Voorbeelden hiervan zijn oproepen tot het omarmen van een ‘liberale islam’, bemoeienissen met de taal en inhoud van preken en financiering van moskeeën (zonder aantoonbaar ‘staatsgevaar’), imams om religieus-inhoudelijke gronden geen verblijfsvergunning verstrekken, overleggen met Turkse en Marokkaanse overheden over imamopleidingen en het pleiten voor een verbod op hoofddoeken in publieke voorzieningen.

Financiering
Bij het financieren van activiteiten van religieuze organisaties en instellingen wordt de verwarring en discussie er niet minder om.

De Grondwetswijziging van 1983 verankerde nog eens de verhouding tussen overheid en religie en maakte een einde aan de historische aanspraken van kerkgenootschappen op geld van de staat. Dat betekent echter niet dat overheden geen financiële ondersteuning meer kunnen verstrekken voor activiteiten van religieuze organisaties die een publiek doel dienen. Vast staat wel dat religieuze vorming of bekering daar niet onder mogen vallen. Aan het faciliteren van hun inzet op maatschappelijke doeleinden stelt de wet wel allerlei randvoorwaarden, maar die geven meer dan genoeg ruimte aan overheden om eigen beleid te ontwikkelen en voeren.

Zo weerhoudt de scheiding van kerk en staat enerzijds de overheid om religieuze gebouwen (uitgezonderd bijvoorbeeld restauraties aan monumentale panden) of verenigingen te steunen, maar mogen overheidsinstellingen anderzijds organisaties bij het toekennen van subsidies ten behoeve van sociale activiteiten niet uitsluiten wegens het enkele feit dat ze een religieuze of levensbeschouwelijke achtergrond hebben. In beide gevallen dient de overheid onpartijdig en neutraal te zijn.

In Nederland hebben religieuze instellingen er in de loop van de tijd vaak voor gekozen om voor hun sociaal-maatschappelijke activiteiten een apart rechtspersoon op te richten. Dan werd het voor de (lokale) overheid mogelijk om niet rechtstreeks een kerk te subsidieren, maar ging het geld naar een religieus geinspireerde instelling. Bekende voorbeelden zijn het Legers des Heils en het Joods Maatschappelijk Werk. 

De maatschappelijke rol die religieuze instellingen kunnen spelen in de samenleving is in het verregaand geseculariseerde Nederland echter steeds meer weerstand op gaan roepen. Dat is zeker het geval wanneer die rol door de overheid (financieel) wordt gefaciliteerd en al helemaal als het om initiatieven van moslims gaat.

Uitwerking in de lokale praktijk

Op het lokale niveau blijkt dat de scheiding tussen kerk en staat lang niet altijd betekent dat religieuze groeperingen geen overheidssteun kunnen ontvangen. Uit de in 2012 verschenen bundel Breekpunt of Bindmiddel. Religieus engagement in de civil society (redactie Paul Dekker e.a.) komt naar voren dat er overal in het land subsidie beschikbaar is voor projecten,  die op het geheel van de maatschappij zijn gericht en niet bedoeld zijn om religieuze activiteiten te ontplooien. Het boek bevestigt het beeld dat de ruimte daarvoor afhankelijk is van hoe een en ander wordt gedefinieerd in het lokale beleid. Die definiëring wordt bemoeilijkt omdat het voor veel religieuze organisaties en instellingen onnatuurlijk blijkt en blijft om activiteiten te onderscheiden in religieus en niet-religieus. De maatschappelijke inzet wordt immers vaak religieus gemotiveerd en gestimuleerd.

Eerder onderzoek van onder meer de VNG en van Forum met het Verweij Jonker Instituut leert ook dat er in gemeenten sowieso verschillend en vaak nauwelijks onderbouwd wordt omgegaan met de financiering van activiteiten van levensbeschouwelijke organisaties. In de meeste gevallen gaat het daarbij om een betaald beroep op hun maatschappelijke rol. Een argument om activiteiten van religieuze organisaties te financieren, kan zijn omdat deze organisaties achterstandsgroepen in de samenleving soms beter kunnen bereiken. Praktische overwgingen en het maatschappelijk belang zijn dan doorslaggevend.

Voorlopig zullen we in Nederland, net als in Frankrijk, nog wel blijven worstelen met de scheiding van kerk en staat. Ondanks de bezwaren die veel Nederlanders hebben tegen instellingen met religieuze roots, doen ze tegelijkertijd nog vaak belangrijk maatschappelijk werk. Het leeuwendeel van dat werk gebeurt bovendien op vrijwillige basis. Met dat maatschappelijk vrijwilligerswerk besparen alleen al de 475 geregistreerde moskeeën in Nederland volgens onderzoek van Oikos de samenleving jaarlijks ruim 150 miljoen euro.

Meer lezen?

Op Republiek Allochtonië zijn veel artikelen over de Scheiding van Kerk en Staat verschenen. U vindt ze hier


De achtergrondartikelen op deze site zijn geschreven door Roemer van Oordt en Ewoud Butter. De informatie op deze site is 'work-in-progress' en wordt geregeld aangevuld en indien nodig gecorrigeerd. Heeft u opmerkingen of aanvullingen, mail deze dan naar info@polderislam.nl
Laatste wijziging: 11 september 2015

Delen:


Gerelateeerde nieuwsberichten: